1 Een wijs zoon laat zich tuchtigen door zijn vader,maar een spotter luistert niet naar berisping.
2 Van de vrucht zijns monds zal iemand het goede eten,maar de begeerte der trouwelozen gaat uit naar geweld.
3 Wie zijn mond in toom houdt, bewaart zijn leven;wie zijn lippen openspert, hem wacht het verderf.
4 De ziel van de luiaard is begerig, maar tevergeefs,doch de ziel van de vlijtigen wordt overvloedig verkwikt.