7 Ga de dwaze man uit de weg,want verstandige lippen bemerkt gij daar niet.
8 De wijsheid van de schrandere is: zijn weg te verstaan,maar de dwaasheid der zotten loopt uit op bedrog.
9 Het schuldoffer spot met de dwazen,maar onder oprechten woont (Gods) welbehagen.
10 Het hart kent zijn eigen droefheid,en in zijn vreugde kan een vreemde zich niet mengen.
11 Het huis der goddelozen zal verwoest worden,maar de tent der oprechten zal bloeien.
12 Soms schijnt een weg iemand recht,maar het einde daarvan voert naar de dood.
13 Ook onder het lachen kan het hart pijn lijdenen het einde der vreugde kan kommer zijn.