3 Waar de goddeloze komt, komt ook verachting,en met schande komt smaad.
4 De woorden van iemands mond zijn diepe wateren,een bruisende beek, een bron van wijsheid.
5 Het is verkeerd de goddeloze voor te trekken,en de rechtvaardige in het gericht weg te duwen.
6 De lippen van de dwaas brengen twist voort,en zijn mond roept om slagen.
7 De mond van de dwaas is hem tot verderf,zijn lippen zijn een valstrik voor hemzelf.
8 De woorden van de lasteraar zijn als lekkernijen;zij glijden immers af naar de schuilhoeken van het hart.
9 Hij, die traag is in zijn arbeid,is reeds een broeder van de verderver.