13 Een dwaas zoon is een ramp voor zijn vader,het getwist van een vrouw als een gestadig druppelend lek.
14 Huis en have is een erfdeel der vaderen,maar een verstandige vrouw is van de Here.
15 Luiheid doet in diepe slaap vallenen de trage moet honger lijden.
16 Wie het gebod bewaart, bewaart zijn leven;maar wie niet let op zijn wandel, zal sterven.
17 Wie zich over de arme ontfermt, leent de Here;Hij zal hem zijn weldaad vergelden.
18 Kastijd uw zoon, wanneer er nog hoop is,maar laat u niet verleiden hem te doden.
19 Een doldriftige moet boeten,want als gij helpen wilt, maakt gij het erger.