1 Het hart van de koning is in de hand des Heren als waterbeken,Hij leidt het overal heen, waar het Hem behaagt.
2 Elke weg van een mens is recht in zijn ogen,maar de Here beproeft de harten.
3 Gerechtigheid en recht doen,is de Here welgevalliger dan offers.
4 Trotsheid van ogen en opgeblazenheid van hart –de glans der goddelozen is zonde.
5 De plannen van de vlijtige strekken tot louter overvloed,maar al wie overijlt, komt slechts tot gebrek.
6 Schatten verwerven met bedrieglijke tongis een verwaaiende nevel, dodelijke valstrikken.
7 De gewelddaad der goddelozen sleurt hen mee,want zij weigeren recht te doen.