2 Rijken en armen ontmoeten elkander;hun aller Maker is de Here.
3 De schrandere ziet het onheil en bergt zich,maar de onverstandigen gaan hun gang en moeten boeten.
4 Het loon van ootmoed – vreze des Heren –is rijkdom, eer en leven.
5 Dorens en strikken liggen op de weg van de verkeerde;wie zichzelf wil bewaren, blijft daarvan verre.
6 Oefen de knaap volgens de eis van zijn weg,ook wanneer hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken.
7 De rijke heerst over de armen,en de man die leent, is een knecht van de uitlener.
8 Wie onrecht zaait, zal onheil oogsten;de staf van zijn gramschap zal vergaan.