27 want de hoer is een diepe kuil,de ontuchtige een nauwe put;
28 ja, zij ligt op de loer als een roveren vermeerdert de trouwelozen onder de mensen.
29 Bij wie is ach? bij wie is wee? bij wie is twist? bij wie geklaag?bij wie zijn wonden zonder reden? bij wie troebele ogen?
30 Bij hen die laat opzitten bij de wijn,die komen om de gemengde drank te proeven.
31 Zie niet naar de wijn, wanneer hij roodachtig fonkelt,wanneer hij in de beker parelt; vlot glijdt hij naar binnen,
32 ten slotte bijt hij als een slangen spuwt gif als een adder.
33 Dan zien uw ogen vreemde dingenen uw hart spreekt wartaal;