5 richt gij uw oog erop, hij is er niet meer;want plotseling maakte hij zich vleugels,als een arend vliegt hij ten hemel.
6 Eet niet het brood van wie boos van oog is,begeer zijn lekkernijen niet;
7 want als iemand die zijn eigen plannen maakt, zo is hij;„eet en drink!” zegt hij tot u, maar zijn hart is niet met u;
8 de bete die gij gegeten hebt, zult gij uitspuwen,en uw vriendelijke woorden hebt gij verspild.
9 Spreek niet ten aanhoren van een dwaas,want hij veracht uw verstandige taal,
10 Verleg de aloude grenzen nieten kom niet op de akker der wezen,
11 want hun Losser is sterk;Hij zal hun rechtsgeding tegen u voeren.