15 Gij goddelozen, belaagt de woning van de rechtvaardige niet,verwoest niet zijn verblijfplaats;
16 want de rechtvaardige valt zevenmaal, doch staat weer op,maar de goddelozen struikelen in de rampspoed.
17 Als uw vijand valt, verheug u dan niet;als hij struikelt, jubele uw hart niet,
18 opdat de Here het niet zie en het Hem mishage,zodat Hij zijn toorn van hem zou afwenden.
19 Wees niet afgunstig op de boosdoenersnoch naijverig op de goddelozen;
20 want voor de boze is er geen toekomst,de lamp der goddelozen wordt uitgeblust.
21 Mijn zoon, vrees de Here en de koning,laat u niet in met oproermakers;