8 Wie aldoor bedenkt kwaad te doen,die noemt men een aartsschelm.
9 Het bedenken van dwaasheid is zonde,en de spotter is de mens een gruwel.
10 Betoont gij u slap ten dage der benauwdheid,dan komt uw kracht in het nauw.
11 Red hen die ten dode gegrepen zijn,wend u niet af van hen die ter slachting wankelen.
12 Wanneer gij zegt: Zie, wij wisten dit niet –zal Hij, die de harten doorzoekt, het niet merken,en Hij, die op uw ziel let, het niet weten,en de mens naar zijn doen vergelden?
13 Eet honig, mijn zoon, want dat is goed,honigzeem is zoet voor uw gehemelte;
14 erken, dat de wijsheid zó is voor uw ziel.Als gij haar gevonden hebt, dan is er toekomsten uw verwachting wordt niet afgesneden.