1 Evenmin als sneeuw in de zomer, en regen in de oogsttijd,past eer bij een dwaas.
2 Gelijk een mus wegfladdert en een zwaluw heenvliegt,zo is een ongegronde vloek: hij treft geen doel.
3 De zweep is voor het paard, de teugel voor de ezel,en de roede voor de rug der dwazen.
4 Antwoord een zot niet naar zijn dwaasheid,opdat gijzelf hem niet gelijk wordt.