19 Zoals het water het gelaat weerspiegelt,zo weerspiegelt het hart van de mens de mens.
20 Dodenrijk en verderf zijn onverzadelijk;even onverzadelijk zijn de ogen des mensen.
21 De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud,en de mens (wordt beoordeeld) naar zijn faam.
22 Al stampt gij een dwaas in een vijzel,tussen de graankorrels met een stamper,zijn dwaasheid zal niet van hem wijken.
23 Let wel op de staat van uw kleinvee,en zet uw hart op de kudden,
24 want een schat duurt niet voor eeuwig;blijft soms een kroon van geslacht tot geslacht?
25 Als het gras verdwenen is en het etgroen zich vertoonten de kruiden der bergen zijn ingezameld,