1 Wie zijn nek verhardt ondanks herhaalde vermaning,wordt opeens onherstelbaar gebroken.
2 Als de rechtvaardigen toenemen, verheugt zich het volk;maar het volk zucht, als een goddeloze heerst.
3 Wie wijsheid liefheeft, verheugt zijn vader;maar wie met hoeren verkeert, brengt zijn vermogen door.
4 Door recht houdt een koning het land staande,maar een afperser richt het te gronde.
5 Een man die zijn naaste vleit,spreidt een net uit voor zijn schreden.
6 In de overtreding van de boze ligt een valstrik,maar de rechtvaardige zal jubelen en vrolijk zijn.
7 De rechtvaardige erkent het recht van de geringen,de goddeloze heeft daar geen weet van.