4 Door recht houdt een koning het land staande,maar een afperser richt het te gronde.
5 Een man die zijn naaste vleit,spreidt een net uit voor zijn schreden.
6 In de overtreding van de boze ligt een valstrik,maar de rechtvaardige zal jubelen en vrolijk zijn.
7 De rechtvaardige erkent het recht van de geringen,de goddeloze heeft daar geen weet van.
8 Overmoedigen brengen de stad in onrust,maar wijzen doen de toorn bedaren.
9 Als een wijs man een rechtszaak heeft met een dwaas,dan raast en lacht deze zonder bedaren.
10 Mannen des bloeds haten de rechtschapene,maar de oprechten zoeken zijn behoud.