21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin,want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed.
22 Zij maakt voor zich tapijten;van fijn linnen en rood purper is haar gewaad.
23 Haar man is bekend in de poorten,als hij neerzit te midden van de oudsten des lands.
24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die;aan de koopman levert zij gordels.
25 Kracht en luister is haar gewaad,de komende dag lacht zij toe.
26 Met wijsheid opent zij haar mond,vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong.
27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding,het brood der traagheid eet zij niet.