18 Uw bron zij gezegend,verheug u over de vrouw uwer jeugd:
19 een liefelijke hinde, een bekoorlijke ree;laat haar boezem u te allen tijde vreugdedronken maken,wees bestendig verrukt over haar liefkozingen.
20 Waarom zoudt gij dan, mijn zoon, afdwalen naar een vreemde,de boezem van een onbekende omarmen?
21 Want voor de ogen des Heren liggen ieders wegen open,Hij weegt al zijn gangen.
22 Zijn ongerechtigheden vangen de goddeloze,in de strikken zijner zonde raakt hij vast.
23 Hij sterft, omdat tucht hem ontbreekt,door zijn grote dwaasheid verdwaalt hij.