4 maar op het laatst is zij bitter als alsem,scherp als een tweesnijdend zwaard.
5 Haar voeten dalen af naar de dood,haar schreden raken het dodenrijk.
6 Opdat gij het pad des levens niet zoudt inslaan,zijn haar gangen doolwegen, zonder dat gij het weet.
7 Nu dan, zonen, luistert naar mijen wijkt niet af van de woorden mijns monds.
8 Houd uw weg ver van haar,nader niet tot de deur van haar huis,
9 opdat gij uw luister niet aan anderen geeftnoch uw jaren aan een meedogenloze;
10 opdat vreemden zich niet verzadigen met uw vermogen,en uw moeizaam verworven goedniet kome in het huis van een onbekende,