1 Mijn zoon, bewaar mijn redenenen leg mijn geboden bij u weg.
2 Bewaar mijn geboden en leef,en mijn onderwijzing als uw oogappel.
3 Bind ze aan uw vingers,schrijf ze op de tafel van uw hart.
4 Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster,en noem het verstand (uw) vertrouweling,
5 om u te bewaren voor de vreemde vrouw,voor de onbekende, die gladde woorden spreekt.
6 Want ik keek eens uit het raam van mijn huis,door mijn tralievenster,