2 Bewaar mijn geboden en leef,en mijn onderwijzing als uw oogappel.
3 Bind ze aan uw vingers,schrijf ze op de tafel van uw hart.
4 Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster,en noem het verstand (uw) vertrouweling,
5 om u te bewaren voor de vreemde vrouw,voor de onbekende, die gladde woorden spreekt.
6 Want ik keek eens uit het raam van mijn huis,door mijn tralievenster,
7 en ik zag rond onder de onverstandigen,ik merkte onder de jongelieden een verstandeloze knaap,
8 die over de straat ging, dicht bij haar hoek,en in de richting van haar huis stapte,