6 Doch ik hoop, dat gij zult verstaan, dat wij niet verwerpelijk zijn.
7 En ik wens van God, dat gij geen kwaad doet; niet opdat wij beproefd zouden bevonden worden, maar opdat gij het goede zoudt doen, en wij als verwerpelijk zouden zijn.
8 Want wij vermogen niets tegen de waarheid, maar voor de waarheid.
9 Want wij verblijden ons, wanneer wij zwak zijn, en gij sterk zijt. En wij wensen ook dit, namelijk uw volmaking.
10 Daarom schrijf ik, afwezende, deze dingen, opdat ik niet, tegenwoordig zijnde, strengheid zou gebruiken, naar de macht, die mij de Heere gegeven heeft tot opbouwing, en niet tot nederwerping.
11 Voorts, broeders, zijt blijde, wordt volmaakt, zijt getroost, zijt eensgezind, leeft in vrede; en de God der liefde en des vredes zal met u zijn.
12 Groet elkander met een heiligen kus.