6 (102:7) Ik ben een roerdomp der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil der wildernissen.
7 (102:8) Ik waak, en ben geworden als een eenzame mus op het dak.
8 (102:9) Mijn vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij.
9 (102:10) Want ik eet as als brood, en vermeng mijn drank met tranen.
10 (102:11) Vanwege Uw verstoordheid en Uw groten toorn; want Gij hebt mij verheven, en mij weder nedergeworpen.
11 (102:12) Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras.
12 (102:13) Maar Gij, HEERE! blijft in eeuwigheid, en Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht.