1 Een psalm van Asaf, voor den opperzangmeester, over Jeduthun. (77:2) Mijn stem is tot God, en ik roep; mijn stem is tot God, en Hij zal het oor tot mij neigen.
2 (77:3) Ten dage mijner benauwdheid zocht ik den HEERE; mijn hand was des nachts uitgestrekt, en liet niet af; mijn ziel weigerde getroost te worden.
3 (77:4) Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; peinsde ik, zo werd mijn ziel overstelpt. Sela.
4 (77:5) Gij hieldt mijn ogen wakende; ik was verslagen, en sprak niet.
5 (77:6) Ik overdacht de dagen van ouds, de jaren der eeuwen.
6 (77:7) Ik dacht aan mijn snarenspel; in den nacht overleide ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht:
7 (77:8) Zal dan de Heere in eeuwigheden verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn?
8 (77:9) Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht?
9 (77:10) Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? Sela.
10 (77:11) Daarna zeide ik: Dit krenkt mij; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert.
11 (77:12) Ik zal de daden des HEEREN gedenken; ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her;
12 (77:13) En zal al Uw werken betrachten, en van Uw daden spreken.
13 (77:14) O God! Uw weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God?
14 (77:15) Gij zijt die God, Die wonder doet; Gij hebt Uw sterkte bekend gemaakt onder de volken.
15 (77:16) Gij hebt Uw volk door Uw arm verlost; de kinderen van Jakob en van Jozef. Sela.
16 (77:17) De wateren zagen U, o God! de wateren zagen U, zij beefden; ook waren de afgronden beroerd.
17 (77:18) De dikke wolken goten water uit; de bovenste wolken gaven geluid; ook gingen Uw pijlen daarhenen.
18 (77:19) Het geluid Uws donders was in het ronde; de bliksemen verlichtten de wereld; de aarde werd beroerd en daverde.
19 (77:20) Uw weg was in de zee, en Uw pad in grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend.
20 (77:21) Gij leiddet Uw volk, als een kudde door de hand van Mozes en Aaron.