20 Hij zond Zijn woord uit, en heelde hen, en rukte hen uit hun kuilen.
21 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen.
22 En dat zij lofofferen offeren, en met gejuich Zijn werken vertellen.
23 Die met schepen ter zee afvaren, handel doende op grote wateren;
24 Die zien de werken des HEEREN, en Zijn wonderwerken in de diepte.
25 Als Hij spreekt, zo doet Hij een stormwind opstaan, die haar golven omhoog verheft.
26 Zij rijzen op naar den hemel; zij dalen neder tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst.