33 Hij stelt de rivieren tot een woestijn, en watertochten tot dorstig land.
34 Het vruchtbaar land tot zouten grond, om de boosheid dergenen, die daarin wonen.
35 Hij stelt de woestijn tot een waterpoel, en het dorre land tot watertochten.
36 En Hij doet de hongerigen aldaar wonen, en zij stichten een stad ter woning;
37 En bezaaien akkers, en planten wijngaarden, die inkomende vrucht voortbrengen.
38 En Hij zegent hen, zodat zij zeer vermenigvuldigen, en hun vee vermindert Hij niet.
39 Daarna verminderen zij, en komen ten onder, door verdrukking, kwaad en droefenis.