1 Niet ons, o HEERE! niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil.
2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is nu hun God?
3 Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.
4 Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen;
5 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet;
6 Oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben een neus, maar zij rieken niet;