1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminith. (12:2) Behoud, o HEERE; want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen.
2 (12:3) Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart.
3 (12:4) De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong;
4 (12:5) Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons?