14 Want de HEERE zal Zijn volk richten, en het zal Hem berouwen over Zijn knechten.
15 De afgoden der heidenen zijn zilver en goud, een werk van mensenhanden.
16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet;
17 Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er geen adem in hun mond.
18 Dat die ze maken, hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt.
19 Gij huis Israels! looft den HEERE; gij huis Aarons! looft den HEERE.
20 Gij huis van Levi! looft den HEERE; gij die den HEERE vreest! looft den HEERE.