18 (18:19) Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij tot een Steunsel.
19 (18:20) En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit, want Hij had lust aan mij.
20 (18:21) De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen.
21 (18:22) Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan.
22 (18:23) Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen deed ik niet van mij weg.
23 (18:24) Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.
24 (18:25) Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar de reinigheid mijner handen, voor Zijn ogen.