22 (18:23) Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen deed ik niet van mij weg.
23 (18:24) Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.
24 (18:25) Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar de reinigheid mijner handen, voor Zijn ogen.
25 (18:26) Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren, bij den oprechten man houdt Gij U oprecht.
26 (18:27) Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U een Worstelaar.
27 (18:28) Want Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij.
28 (18:29) Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren.