28 (18:29) Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren.
29 (18:30) Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur.
30 (18:31) Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen.
31 (18:32) Want wie is God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen onze God?
32 (18:33) Het is God, die mij met kracht omgordt; en Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.
33 (18:34) Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en Hij stelt mij op mijn hoogten.
34 (18:35) Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is.