34 (18:35) Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is.
35 (18:36) Ook hebt Gij mij het schild Uws heils gegeven, en Uw rechterhand heeft mij ondersteund, en Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt.
36 (18:37) Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij, en mijn enkelen hebben niet gewankeld.
37 (18:38) Ik vervolgde mijn vijanden, en trof hen aan; en ik keerde niet weder, totdat ik hen verdaan had.
38 (18:39) Ik doorstak hen, dat zij niet weder konden opstaan; zij vielen onder mijn voeten.
39 (18:40) Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden.
40 (18:41) En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, en mijn haters, die vernielde ik.