42 (18:43) Toen vergruisde ik hen als stof voor den wind; ik ruimde hen weg als slijk der straten.
43 (18:44) Gij hebt mij uitgeholpen van de twisten des volks; Gij hebt mij gesteld tot een hoofd der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend.
44 (18:45) Zo haast als hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd; vreemden hebben zich mij geveinsdelijk onderworpen.
45 (18:46) Vreemden zijn vervallen, en hebben gesidderd uit hun sloten.
46 (18:47) De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen, en verhoogd zij de God mijns heils!
47 (18:48) De God, Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij brengt;
48 (18:49) Die mij uithelpt van mijn vijanden; ja, Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man des gewelds.