7 (18:8) Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was.
8 (18:9) Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken.
9 (18:10) En Hij boog den hemel, en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten.
10 (18:11) En Hij voer op een cherub, en vloog; ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds.
11 (18:12) Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels.
12 (18:13) Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen.
13 (18:14) En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen.