7 (22:8) Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende:
8 (22:9) Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij hem nu uithelpe, dat Hij hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft!
9 (22:10) Gij zijt het immers, die mij uit den buik hebt uitgetogen; die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten.
10 (22:11) Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.
11 (22:12) Zo wees niet verre van mij, want benauwdheid is nabij; want er is geen helper.
12 (22:13) Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd.
13 (22:14) Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, als een verscheurende en brullende leeuw.