14 (38:15) Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn.
15 (38:16) Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God!
16 (38:17) Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken.
17 (38:18) Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij.
18 (38:19) Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde.
19 (38:20) Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot.
20 (38:21) En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag.