4 (39:5) HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij.
5 (39:6) Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela.
6 (39:7) Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.
7 (39:8) En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.
8 (39:9) Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.
9 (39:10) Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan.
10 (39:11) Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand.