13 (44:14) Gij stelt ons onze naburen tot smaad, tot spot en schimp dengenen, die rondom ons zijn.
14 (44:15) Gij stelt ons tot een spreekwoord onder de heidenen, tot een hoofdschudding onder de volken.
15 (44:16) Mijn schande is den gansen dag voor mij, en de schaamte mijns aangezichts bedekt mij;
16 (44:17) Om de stem des honers en des lasteraars, vanwege den vijand en den wraakgierige.
17 (44:18) Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond.
18 (44:19) Ons hart is niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw pad.
19 (44:20) Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt.