2 (44:3) Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten.
3 (44:4) Want zij hebben het land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt.
4 (44:5) Gij Zelf zijt mijn Koning, o God! gebied de verlossingen Jakobs.
5 (44:6) Door U zullen wij onze wederpartijders met hoornen stoten; in Uw Naam zullen wij vertreden, die tegen ons opstaan.
6 (44:7) Want ik vertrouw niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen.
7 (44:8) Maar Gij verlost ons van onze wederpartijders, en Gij maakt onze haters beschaamd.
8 (44:9) In God roemen wij den gansen dag, en Uw Naam zullen wij loven in eeuwigheid. Sela.