14 (49:15) Men zet hen als schapen in het graf, de dood zal hen afweiden; en de oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, elk uit zijn woning.
15 (49:16) Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. Sela.
16 (49:17) Vrees niet, wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis groot wordt;
17 (49:18) Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen, zijn eer zal hem niet nadalen.
18 (49:19) Hoewel hij zijn ziel in zijn leven zegent, en zij u loven, omdat gij uzelven goed doet;
19 (49:20) Zo zal zij toch komen tot het geslacht harer vaderen; tot in eeuwigheid zullen zij het licht niet zien.
20 (49:21) De mens, die in waarde is, en geen verstand heeft, wordt gelijk als de beesten, die vergaan.