9 (55:10) Verslind hen, HEERE! deel hun tong; want ik zie wrevel en twist in de stad.
10 (55:11) Dag en nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid en overlast is binnen in haar.
11 (55:12) Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat.
12 (55:13) Want het is geen vijand, die mij hoont, anders zou ik het hebben gedragen; het is mijn hater niet, die zich tegen mij groot maakt, anders zou ik mij voor hem verborgen hebben.
13 (55:14) Maar gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid, mijn leidsman en mijn bekende!
14 (55:15) Wij, die te zamen in zoetigheid heimelijk raadpleegden; wij wandelden in gezelschap ten huize Gods.
15 (55:16) Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen.