1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Al-tascheth; toen Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te doden. (59:2) Red mij van mijn vijanden, o mijn God! stel mij in een hoog vertrek voor degenen, die tegen mij opstaan.
2 (59:3) Red mij van de werkers der ongerechtigheid, en verlos mij van de mannen des bloeds.
3 (59:4) Want zie, zij leggen mijner ziel lagen; sterken rotten zich tegen mij; zonder mijn overtreding, en zonder mijn zonde, o HEERE!
4 (59:5) Zij lopen en bereiden zich zonder mijn misdaad; waak op mij tegemoet, en zie.
5 (59:6) Ja, Gij HEERE, God der heirscharen, God Israels! ontwaak, om al deze heidenen te bezoeken; wees niemand van hen genadig, die trouwelooslijk ongerechtigheid bedrijven. Sela.
6 (59:7) Tegen den avond keren zij weder, zij tieren als een hond, en zij gaan rondom de stad.
7 (59:8) Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het?