1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, over Jeduthun. (62:2) Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil.
2 (62:3) Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn Hoog Vertrek, ik zal niet grotelijks wankelen.
3 (62:4) Hoe lang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen zult gedood worden; gij zult zijn als een ingebogen wand, een aangestoten muur.
4 (62:5) Zij raadslagen slechts, om hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken zij. Sela.
5 (62:6) Doch gij, o mijn ziel! zwijg Gode; want van Hem is mijn verwachting.
6 (62:7) Hij is immers mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn Hoog Vertrek; ik zal niet wankelen.
7 (62:8) In God is mijn Heil en mijn Eer; de Rotssteen mijner sterkte, mijn Toevlucht is in God.