7 (68:8) O God! toen Gij voor het aangezicht Uws volks uittoogt, toen Gij daarhenen tradt in de woestijn; Sela.
8 (68:9) Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinai, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israel.
9 (68:10) Gij hebt zeer milden regen doen druipen, o God! en Gij hebt Uw erfenis gesterkt, als zij mat was geworden.
10 (68:11) Uw hoop woonde daarin; Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor den ellendige, o God!
11 (68:12) De HEERE gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was een grote heirschaar.
12 (68:13) De koningen der heirscharen vloden weg, zij vloden weg; en zij, die te huis bleef, deelde den roof uit.
13 (68:14) Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud.