27 (69:28) Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid.
28 (69:29) Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden.
29 (69:30) Doch ik ben ellendig en in smart; Uw heil, o God! zette mij in een hoog vertrek.
30 (69:31) Ik zal Gods Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging grootmaken.
31 (69:32) En het zal den HEERE aangenamer zijn dan een os, of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt.
32 (69:33) De zachtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden; en gij, die God zoekt, ulieder hart zal leven.
33 (69:34) Want de HEERE hoort de nooddruftigen, en Hij veracht Zijn gevangenen niet.