29 (69:30) Doch ik ben ellendig en in smart; Uw heil, o God! zette mij in een hoog vertrek.
30 (69:31) Ik zal Gods Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging grootmaken.
31 (69:32) En het zal den HEERE aangenamer zijn dan een os, of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt.
32 (69:33) De zachtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden; en gij, die God zoekt, ulieder hart zal leven.
33 (69:34) Want de HEERE hoort de nooddruftigen, en Hij veracht Zijn gevangenen niet.
34 (69:35) Dat Hem prijzen de hemel en de aarde, de zeeen, en al wat daarin wriemelt.
35 (69:36) Want God zal Sion verlossen, en de steden van Juda bouwen; en aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten;