1 Davids Schiggajon, dat hij den HEERE gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. (7:2) HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.
2 (7:3) Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is.
3 (7:4) HEERE, mijn God, indien ik dat gedaan heb, indien er onrecht in mijn handen is;
4 (7:5) Indien ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; (ja, ik heb dien gered, die mij zonder oorzaak benauwde!)
5 (7:6) Zo vervolge de vijand mijn ziel, en achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde, en doe mijn eer in het stof wonen! Sela.
6 (7:7) Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen.
7 (7:8) Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte.