8 (7:9) De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is.
9 (7:10) Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God!
10 (7:11) Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt.
11 (7:12) God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt.
12 (7:13) Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en dien bereid.
13 (7:14) En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen.
14 (7:15) Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren.