2 (77:3) Ten dage mijner benauwdheid zocht ik den HEERE; mijn hand was des nachts uitgestrekt, en liet niet af; mijn ziel weigerde getroost te worden.
3 (77:4) Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; peinsde ik, zo werd mijn ziel overstelpt. Sela.
4 (77:5) Gij hieldt mijn ogen wakende; ik was verslagen, en sprak niet.
5 (77:6) Ik overdacht de dagen van ouds, de jaren der eeuwen.
6 (77:7) Ik dacht aan mijn snarenspel; in den nacht overleide ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht:
7 (77:8) Zal dan de Heere in eeuwigheden verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn?
8 (77:9) Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht?