5 (80:6) Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling.
6 (80:7) Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder zich.
7 (80:8) O God der heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo zullen wij verlost worden.
8 (80:9) Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt denzelven geplant;
9 (80:10) Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft.
10 (80:11) De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods.
11 (80:12) Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, en zijn scheuten tot aan de rivier.