1 Voor den opperzangmeester, op de Gittith; een psalm, voor de kinderen van Korach. (84:2) Hoe liefelijk zijn Uw woningen, o HEERE der heirscharen!
2 (84:3) Mijn ziel is begerig, en bezwijkt ook van verlangen, naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit tot den levenden God.
3 (84:4) Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, HEERE der heirscharen, mijn Koning, en mijn God!
4 (84:5) Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen U gestadiglijk. Sela.
5 (84:6) Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, in welker hart de gebaande wegen zijn.